Het hing bij ons thuis in de keuken: “Een mens lijdt dikwijls het meest door het lijden dat hij vreest. Doch dat nooit op komt dagen. Zo heeft hij meer te dragen dan God te dragen geeft.” Nou ik snap wel waarom dat bordje daar hing. Het zit in de genen. De angst voor… En als het dan zo ver is. Ach dan blijkt het allemaal mee te vallen.
Zo zit ik hier nu aan tafel op mijn voorlopige woonplek gelukkig te wezen. Vogels vliegen af en aan. Een eekhoorntje klimt in de boom. Ik hoor kerkklokken, een koerende duif. Ik taal niet meer naar mijn oude huis. Zo werkt het dus. Slapeloze nachten voor de stap in het duister en nu die stap gemaakt is: opluchting, tevredenheid, geluk.
Omdat het huis vlak bij het centrum ligt komen er veel mensen langs. Dat is gezellig. Kinderen die naar school fietsen, mensen op weg naar hun werk, een echtpaar met een boodschappentas. In het weekend jongelui luid schreeuwend terug uit de kroeg.
Op weg naar of terug uit het dorp komen ook mensen aan. Voor een bakkie, even kijken hoe ik er bij zit. Onverwacht bezoek. Vorige week op de sterfdag van mijn moeder, dat kan geen toeval zijn, had ik ook onverwacht bezoek. Hoorde een geluid bij het raam wat ik niet kende. Het was een vogeltje dat naar binnen was gevlogen (door het slaapkamerraam?, door de deur bij het naar binnen gaan na mijn wandeling?) en nu probeerde naar buiten te vliegen tegen de grote zwarte ruit. Het was een roodborstje. Het borstje is overigens oranje. Waarom rood? “Het vogeltje wordt zo genoemd omdat hij toen Christus aan het kruis hing bij zijn oog veel pijn leed vanwege een doorn. Een klein vogeltje pikte toen heel voorzichtig het doorntje uit het vlees van de lijdende Christus. Toen het doorntje eruit vloog spatten de bloeddruppels op de veren van het vogeltje. En Christus zei: voortaan zullen je veren altijd de kleur van mijn bloed dragen omdat jij mijn lijden verzacht hebt”.
Dat en een heleboel meer las ik vanmorgen op internet over het roodborstje. Een stukje schrijven op de maandagmorgen: gelukkiger kun je mij niet maken.
Foto Jo Polak