Twee, drie keer wordt zij hartstochtelijk omhelsd. Er wordt gezwaaid, gelachen, geroepen. Daaag oma. De vader zet haar boodschappentas (maar-ook-zo-handig-als-koffer) op wieltjes in de trein. Ik stap na haar in en vind een plaatsje tegenover haar. De jassen gaan uit. De tas op wieltjes tussen in. Als de trein zich in beweging zet rent het oudste meisje mee in het raam. Tot het allerlaatste moment wordt er gezwaaid. En dan verschijnen in het raam huizen, een sportveld, bomen, bossen, weilanden.
Ik wil iets gaan zeggen over hoe mooi het is zo liefdevol uitgezwaaid te worden, maar kijk direct opzij. Tegenover mij wordt gehuild. Zachtjes. Geluidloos. Een enkele traan, een zakdoekje, zuchten.
Ik kijk naar rechts, zij kijkt naar links. Ik zie het in het raam. Een eindje verder zitten een stel jonge meiden te kakelen. Ze weten nog niet of ze straks in Zwolle eerst nog gaan chillen of gelijk gaan slapen. Wij zwijgen.
Na tien minuten begint zij. Met een zachte gee vertelt ze hoe ver het is Valkenburg en dat het wel een tijdje zal duren voor ze elkaar weer zien. Ik zeg wat ik had willen zeggen, hoe mooi het is kleinkinderen, oma zijn. Ze zucht, zegt:
” Het zijn eigenlijk niet mijn kleinkinderen, het zijn de kinderen van de vriendin van mijn zoon.”
“Oh”
” Ze willen ook nog wel samen een kind.”
“Oh,
Zo te zien zijn ze anders maar wat gek op u.”
” En mijn andere zoon zit helemaal in Mexico.”
Ze zucht.
Ik begin over het weer. Dat het toch kouder is dan voorspeld op deze zonnige dag. Het gesprek valt stil. We kijken weer uit het raam. De een naar links, de ander naar rechts. Weilanden, sportvelden, huizen. De trein vermindert vaart. De jassen gaan weer aan, de tas op wieltjes gaat naar het halletje bij de uitgang. We staan tussen de meiden. Die gaan niet chillen, ze gaan slapen.
Station Zwolle. Overstappen. Zij gaat naar links, ik ga naar rechts. De zon is al sterker. Maar de wind blijft guur.