Vanmorgen was het koud. Vrieskou. Ik voelde het tussen mijn schouderbladen. Slecht weer voor het hart. Bedacht me dat het deze week 42 jaar geleden is dat mijn vader op 65 jarige leeftijd een hartaanval kreeg. En dat het dit weer was toen. Een helder blauwe hemel, windstil en koud, heel koud. Wolkjes uit de mond bij het ademen.
Ik zie hem nog liggen. Overal slangen. Pleisters op de gerimpelde hand met bruine vlekjes. De magere arm met het blauwe anker rustend op het witte laken. “Ik dacht dat je vader uit ging stappen Wisje.” Een dubbele relativering. Niet: “ik dacht dat ik dood ging”, maar “je vader” dacht dat hij “uit ging stappen”. Mijn vrolijke humorvolle Pa. De fatale klap volgde niet lang daarna.
Vorige week bezocht ik een bijeenkomst, waar een jonge wetenschapper een lezing hield over humor. Aan de hand van een powerpoint presentatie hield hij een verhaal over de wetenschappelijke achtergronden van humor. Dat er verschillende soorten zijn en dat het cultuur bepaald is. We moesten oefeningen doen hoe een goeie grap te maken. Ook toen dacht ik aan mijn vader. Hoe hij als een kind zat te lachen om de Dikke en de Dunne met tranen in de ogen. Hoe hij met zijn grapjes het zware licht maakte.
Humor als relativering. Je serieuze zelf. Het ingewikkelde leven, de onbegrijpelijke ellende. Het beste wapen dat je je maar bedenken kunt.