papa niet doen

De kleine jongen mag mee. Een dikke jas aan en wanten. De sjaal van de club en een rode muts. Samen met de vader naar het stadion. Hoog boven is een plaatsje. Daar kun je alles goed zien. Ergens in de verte beneden speelt het spel zich af. Op het groene veld kleine poppetjes die heen en weer rennen. Om hem heen sigarettenrook, de geur van hamburgers en frites, het geluid van flesjes bier, geroep van stemmen. Af en toe een oooohhh  en een aaaahhh. Als het net mis gaat of net goed. En er wordt gezongen. Liederen die hij niet kent. Zijn vader wel. Die zingt mee. De vader ziet rood. De vader is onrustig. 

De kleine jongen is moe. En koud. De dikke jas is niet dik genoeg. Het is bijna afgelopen. Ze hebben verloren. Al weer. En iedereen is boos. Op de scheidsrechter, op de trainer op de club op de spelers. De vader ook. Hij balt zijn vuisten en hij roept van alles. 
En dan. Schreeuwen, schoppen, slaan. 

De kleine jongen is zijn vader even kwijt. Hij ziet hem bij de uitgang. Hij roept.
Papa. Niet zuipen. Niet schelden. Niet schreeuwen. Niet schoppen. Niet slaan.

Papa. Niet doen.