Zij waren altijd samen. Nou ja niet de hele dag. Als het werk er op zat. Dan belden ze. Waar ben jij? Wat gaan we doen? Dan werd er een afspraak gemaakt en dan gingen ze. Naar de stad of naar de natuur. Of ze bleven in het dorp en dan spraken ze ergens af. In een kroeg of bij iemand thuis. Ze hadden het over van alles. Over kunst, boeken, een film, de politiek, de wereld, over idealen, de liefde. Het ging vanzelf. Er was geen reglement, geen secretaris, geen voorzitter, zelfs geen naam voor hun stilzwijgende verbond. Ze waren allemaal anders, niet allemaal even zichtbaar. Ieder een eigen rol. Ieder onmisbaar. De groep.
Maar er veranderde iets. Het was er zo maar ingeslopen. Discussies. Gedoe. Er ontstonden groepjes, kleine bondjes. Het wachten was op een uitbarsting. Die kwam. De groep spatte uit elkaar.
Jaren later zochten zij elkaar nog eens op en ontrafelden ze wat er nou gebeurd was. Sommigen haalden achteloos de schouders op, ach zo ging dat nou eenmaal: “We kregen partners, kinderen en we werden volwassen, het kon niet anders dat het een keer mis zou gaan. En toen J…” “Het was gewoon niet anders. Ze waren hun eigen leven gaan leiden”. Maar anderen zeiden dat ze vaak terugdachten aan de groep, dat ze terugverlangden naar die tijd en dat ze nooit meer in een groep gevoeld hadden wat ze toen met elkaar deelden: saamhorigheid, vriendschap, liefde. Een vrouw sprak. We hebben elkaar in de steek gelaten, verraden toen het er op aan kwam. We hadden het wel over mooie idealen, maar toen het er omging redden we allemaal ons eigen hachje, liepen we allemaal weg. Ze sprak met ingehouden woede en keek verwijtend in het rond. Niemand reageerde. Iemand zuchtte. Het was stil. Ze wisten het.
Vastentijd 2018. Het lijdensverhaal als inspiratiebron. 26/2 Zie de mens. 5/3 Verraad.