
Waarom ik haar niet gezegd had, dat die Roebie geen goed vriendinnetje voor haar was. “Omdat je dan had gezegd, bemoei je er niet mee. Omdat je toch niet naar me geluisterd had. En omdat je zelf moet ontdekken wie een goed vriendinnetje voor je is”. Daar zitten we: oma en kleindochter. Praten over vriendinnen. Over hoe je kunt weten of iemand een vriendin voor je zou kunnen zijn of juist niet. Of je dat kunt weten, aanvoelen. Weet je het gelijk? Kan het veranderen?
Heeft het zin om iemand te waarschuwen voor een “ foute” vriend of de verkeerde beslissing? Ik weet dat ik me er niets van aantrok ook al moest ik achteraf iemand meer dan eens gelijk geven. Ja je had gelijk. Het is nooit iets geworden. Ja je hebt gelijk, ze was niet goed voor me. Ja je had gelijk, hij deugde niet. Ja je had gelijk ze was niet te vertrouwen. Uiteindelijk nam ik beslissingen zelf, ook dwars tegen adviezen en waarschuwingen in. Soms gehaast, dan weer wel overwogen, soms omdat er van binnen een soort zeker weten voelbaar was, soms gewoon met de rug tegen de muur.
Je ziet iemand de verkeerde kant op gaan. Moet je, kan je er iets van zeggen? Niet doen! Kijk uit! roepen? Ik kijk naar een meisje van 10 jaar. Speels en ongedurig. En wijs: ze denkt over van alles na. Ze heeft een oude ziel. Ik zou haar wat ik geleerd heb en ingezien wel als een pakketje mee willen geven. Ik zou haar willen besparen wat er allemaal mis kan gaan, of pijn zal gaan doen, en al heeft gedaan. Maar dat kan niet. Ze moet het helemaal zelf doen. Zelf meemaken. Ze moet de wijde wereld in. Met alles er op en er aan. Ze kan het. Ze wordt een mooi mens. Ze is het al.