Zaterdagmorgen kreeg ik deze foto van mijn nicht C met de tekst: “vanmorgen 7.40, zwemmen bij de IJssel.” Ik was aangenaam verrast. Ik herkende het profiel van Deventer. Ik zag mijn geliefde IJssel. Ik zag de brug. Ik zag het morgenlicht. Ik reageer: “Wat leuk, weet je dat je in een familietraditie staat van koudwaterzwemmers?” Mijn tante Rie die aan de Rijnmond in Katwijk woonde begon zomer en winter de dag met een duik in de Noordzee tot op hoge leeftijd. Mijn vader zwom bijna iedere dag. Weliswaar later in het zwembad van de KMA. Maar koud afdouchen was voor de voormalige marineman een must tot zijn laatste dag. Als kinderen moesten wij dat ook. En ik sluit nog iedere douchebeurt af met een koude douche. Ik ben een ochtendmens en begin de dag ook graag in het water van de Regge. Maar ik stop zodra de temperatuur onder de 10 graden duikt. Mijn nicht uit Twello zwemt in december dus 3 keer per week in het koude water van een nevengeul van de IJssel. En die is ook al lang geen twintig meer, wordt ze al niet bijna zestig?
Zondagnacht droomde ik een rare, een nare droom. Ik sta aan de rand van een schacht, een soort liftkoker. Hij is heel diep en donker. Naast mij staat een koffer met daarin allemaal papieren, ze puilen uit tot over de rand van de koffer. Ik wil de koffer naar beneden gooien. Maar ik durf niet. Ik wil naar beneden. Maar ik durf niet. Vanonder uit de schacht wordt geroepen. Het zijn mijn kinderen. Ik herken de stem van mijn kleindochters. “Kom nou!” “Niet bang zijn!” “Gewoon langs de kant naar beneden!”. Aan de wanden zitten uitstulpsels zoals aan een klimwand. Ik zou liever langs de wand naar beneden glijden. Maar ik durf niet. Te diep. Langs de uitstulpsels zoals de meisjes roepen durf ik ook niet.
Ik schrik wakker. Ik geloof dat ergens in de buurt carbid wordt afgeschoten. Val gelijk weer in slaap.
Tegen de morgen droom ik weer. Ik droom dat ik zwem in het water. Precies zoals op de foto van C: Het is nog donker. In de verte komt de zon op. Ik ruik het water. Ik hoor het kabbelen van de rivier. Ik voel de wind. Ik zie zwarte hoofden boven het water. Één van de figuren herken ik. De armen, de borst met haar, het witte hemd. Het is mijn vader.