
“Boetje! Jij bent het! Wat is er met je gebeurd? Je bent toch niet in de Heer of zo?” Ik wist niet wat ik zag. Boetje, de dichter, de superslimme denker, prater. Maar ook de zwerver, de zuiper, de slapjanus, die zo zielig, zo slachtofferig kon doen na het zoveelste glaasje. Die op den duur alleen nog maar dronken was. Ik had het op een gegeven moment helemaal met hem gehad. De deur van de kast met de jeneverfles ging niet meer voor hem open, en uiteindelijk ook de voordeur niet meer. Ik had er geen zin meer in. Het was genoeg. Het was op. Als ik hem ergens tegenkwam draaide ik me om. Ik meed hem. Nog één keer kreeg ik de volle laag van hem midden in de supermarkt. Dat ik schijnheilig was en me vroom voordeed met mijn Christelijke smoel. Ik was opgelucht toen ik hoorde dat hij verhuisd was naar de stad.
En nu liepen we gelijktijdig de bioscoop uit in Enschede de hitte tegemoet op het plein. Boetje in een gladgestreken roze overhemd, een schone linnen broek, hagelwitte sneakers. Ik kreeg het beeld van een Jehovah getuige voor me. “Zullen we?” Even later zaten we op het terras van café Het Bolwerk, heerlijk in de schaduw, aan de rand van de Oude Markt. Maar de jeneverfles kwam niet op tafel. Boetje was schoon, stond droog. “Nee ook niet ééntje, voor mij is alcohol voor altijd taboe. Nooit meer”. Hij sloeg zijn ogen neer toen hij dat zei.
Hij vertelde. Dat hij zijn leven totaal om had gegooid, toen hij naar Enschede was verhuisd. Hij had zich aangesloten bij de AA, waar hij een lieve vriend had ontmoet met wie hij niet samenwoonde, ‘oh, nee dat niet’, maar met wie hij het heel goed had; die rust en evenwicht had gebracht in zijn leven. Door hem was hij geïnteresseerd geraakt in Oosterse culturen en religies. Ik reageerde terughoudend en herinnerde me hoe hij in het verleden had afgegeven op mijn religie en op alles wat geloven was in het algemeen. Ik zuchtte. Ik besloot mijn scepsis en mijn oordeel op zij te zetten en te luisteren. Dat had ik net nog in die mooie film over nomaden gezien en gehoord.
“Wat brengt het jou”, was zo’n vraag uit het verleden, de vraag die ik nu aan hem stelde. Hij barstte los, hield niet op met vertellen. Hij vond het ook wel iets voor mij. Voor ik het wist zat hij op zijn mobieltje een tarotkaart te trekken. Aarzelend gaf ik hem mijn geboortedatum, tijd, dagdeel. Vooruit.
Boetje ‘legde’ mijn kaart en vertelde. Ik ging een prachtige tijd tegemoet. Een tijd van licht, van zon. Hij zag mij bovenop een paard, de handen los, een paard zonder teugels, een glanzend paard in een tuin met een muur er omheen. De tuin was vol bloemen in allerlei kleuren, groene planten en bomen, een ruisende beek.
“Boetje, dat is het paradijs!” We keken elkaar aan. Ik moest iets wegslikken. Ik had enorme zin om toch een borrel te bestellen. Maar we deden het niet. We zeiden niet veel meer. Ik moest naar de trein. Boetje omhelsde me: “See you down the road, lieve nomade”. “Ja!, ergens in een mooie tuin vol bloemen bovenop een paard zonder teugels in een veilige omgeving!” “See you lieve Boetje”.
Film: Nomadland van Chloe Zhao over nomaden in Amerika