
De Stichting Ideële Reclame voert op dit moment een campagne ‘De Dood. Praat erover, Niet er overheen.’ Het verbaasde mij enigszins. Ik heb juist de indruk dat er in mijn lange leven nog nooit zo open over de dood wordt gesproken als nu. Gisteren nog: als de Nederlandse shorttracksters geïnterviewd worden na hun magistrale gouden race gaat het al heel gauw over hun in 2020 overleden ploeggenote Lara van Ruyven. In de sport is het allang geen uitzondering: op bijzondere momenten is de overleden vader, moeder, opa, oma, vriend of vriendin erbij. Het wordt hardop uitgesproken. Ook in de wereld om mij heen wordt openlijk over de dood gesproken. Afgelopen zaterdag tijdens het klootschieten bij het passeren van de begraafplaats vertellen we elkaar zonder terughoudendheid wat er met ons na onze dood gebeuren moet.
Ik schrijf er zelf regelmatig over. De sterfdag van die of die. Er bij stil staan doe ik graag. Vind ik mooi. Even er aan denken en dat uitspreken. Het delen. De dood als een onmiskenbaar onderdeel van het leven. Niet iets om bang voor te zijn. Hij, of zij, komt een keer. En al diegenen die er niet meer zijn draag je voor altijd met je mee, zitten in je.
Nee ik snap de bedoeling van de campagne van Sire niet goed. Ik denk eerder kan het een onsje minder, je kunt er ook teveel over praten. Iedere keer de vragen van sportverslaggevers na de race: en je moest natuurlijk denken aan.. Vissen naar de traan. De dames shorttracksters trapten er niet in. Heel professioneel reageerden ze op de interviewer. Hun antwoord gaven ze toen ze op het podium stonden voor de bloemenceremonie. De handen de lucht in, de blik om hoog en lachen. Er is geen protocol, hoe te reageren als iemand wordt geconfronteerd met een overlijden. Een liefdevolle vraag. Warme aandacht. Soms is een gebaar genoeg. Of een blik. Een klopje op de rug. Of. Niks zeggen. Met elkaar zwijgen bij de grote stille dood.